Tips voor aanleg van boomgaard
Appels en peren maken een authentiek erf compleet. Herfst/winter is de tijd om fruitbomen te planten. Landleven helpt je op weg met de aanleg van je boomgaard.
- Plan je boomgaard op een zonnige plaats
- Maak vooraf een plantplan en een schaaltekening
- Kies streekeigen, oude rassen
- Kies bomen op een zaailingonderstam
- Kies rassen die elkaar bestuiven
- Plant peren en appels standaard op 8 x 8 of 10 x 10 meter onderlinge afstand
- Plant pruimen op 6 x 6 meter afstand
- Voor een minder strakke aanleg: maak gebruik van variabele plantafstanden met verschil tussen grote en kleine rassen
- Je kunt planten tot half april
- Zet eerst de boompaal aan de zuidwestkant van het te graven gat
- Graaf een plantgat van 40 x 40 x 40 centimeter
- Meng één tot anderhalve kilo kalk door de aarde voor het plantgat
- Kort takken van de jonge boompjes in tot drie à vier knoppen
- Laat de wortels van de boompjes zo kort mogelijk onbedekt
- Plant op dezelfde diepte als in de kwekerij
- Een beschermer tegen wildvraat is geen overbodige luxe
- Overweeg een haag rond de boomgaard. Een volgroeide haag, zeker een meidoornhaag, beschermt en kan fraai zijn.
- Maai het gras rond de boompjes regelmatig
- Bewaar de aanlegschets van de boomgaard, met daarop namen en wetenswaardigheden
- Een ‘greepje’ verteerde stalmest volstaat. Leg de mest niet tegen de stam.
- Boompjes geplant na januari hebben extra water nodig
Kroonhoogte
- Bij een hoogstamboom begint de kroon (vertakking) op 1,80 meter;
- bij een halfstam op 1,40 tot 1,60 meter;
- bij een laagstam op 0,70 tot 0,80 meter, gerekend vanaf de grond.
Raskeuze
Informeer in de omgeving welke fruitbomen van oudsher veel voorkomen. Behalve dat het leuk is mee te werken aan het behoud en de terugkeer van streekeigen rassen is er nog een voordeel: je kunt er haast zeker van zijn dat de omstandigheden voor deze rassen in jouw regio optimaal zijn. Wellicht kun je vooraf wat appel- of perenrassen proeven. Ook zijn deze rassen over het algemeen minder gevoelig voor ziekten en plagen en laten ze zich goed bewaren.
Fruitbomen zijn bijna altijd geënt op een onderstam.Ook de onderstam heeft invloed uitoefent op het karakter van de boom.
Commerciële fruittelers werken graag op ‘type’-onderstammen, bijvoorbeeld ‘type 106’. Deze komen sneller tot een grotere opbrengst. Daar staat tegenover dat ze zich minder goed in de bodem verankeren en een minder fraaie kroon vormen.
Voor een oude fruitras heeft een gezaaide onderstam daarom de voorkeur. Een bekende leverancier van zaailingonderstammen is de Duitse appel Bittenfelder. Zaailingonderstammen geven de boom een goede verankering in de grond en meestal een mooie volle kroon. Wel duurt het een paar jaar langer voordat de fruitboom vrucht draagt.
Om vrucht te kunnen dragen moeten de bomen in de bloeitijd worden bestoven. Sommige fruitrassen zijn zelfbestuivend. Andere hebben een andere boom nodig om succesvol bevrucht te kunnen worden. Dat hoeft niet per definitie een boom van hetzelfde ras te zijn en soms is dat zelfs ongewenst. Zo heeft een Sterappel niets aan een tweede Sterappel; hij heeft een Bellefleur of een Zoete Ermgaard nodig. Behalve dat de bomen in dezelfde tijd moeten bloeien, is het belangrijk dat het stuifmeel van de ene boom op de bloesems van de andere ‘pakt’.
Plant zes of meer verschillende appelrassen aan, dan vinden alle bomen wel een bevruchter in de boomgaard . Vraag bij twijfel advies aan de kweker.
Plek
Bij het kiezen van het meest geschikte perceel is het verstandig goed naar de omgeving te kijken. Hoogstambomen worden flinke lummels en eenmaal uitgegroeid moet de boomgaard op een natuurlijke manier in het landschap passen.
Wil je je erf authentiek? In het verleden lag een boomgaard meestal voor of direct naast de boerderij en was hij dus vanaf de weg te zien. Houd er rekening mee dat fruitbomen flink wat zon nodig hebben. Bedenk hoe de lichtinval zal zijn en of de bomen niet in de schaduw van bijvoorbeeld grote eiken komen te staan.
Fruitbomen stellen geen hoge eisen aan de bodem. Op schrale grond groeien fruitbomen minder snel dan op vette (voedselrijke) kleigrond. De bodem is niet gauw te droog of te nat. In een droge omgeving is het echter belangrijk dat de jonge bomen de eerste jaren met wat extra water op gang geholpen worden. Een poosje ‘natte voeten’ in de winter is niet erg, maar ’s zomers mag er geen water in de boomgaard staan. Is daar wel kans op, plant de bomen dan op een terpje. Dat werd in het verleden ook gedaan, bijvoorbeeld in het IJsseldal.
Aanplanten
Het is belangrijk de bomen op voldoende afstand van elkaar te planten. De dunne sprieten van nu groeien immers binnen enkele decennia uit tot knapen van bomen met majestueuze kronen. Licht en lucht rond de stammen komt hun gezondheid ten goede en bevordert het rijpen van het fruit.
Een plantafstand die voor de meeste appels en peren volstaat is 8 bij 8 tot 10 bij 10 meter. Pruimen hebben genoeg aan een onderlinge afstand van 6 bij 6 meter. Vroeger werden fruitbomen meestal in een strak stramien geplant. Dat zag er niet alleen netjes uit, het vergemakkelijkte ook het onderhoud van de boomgaard. Tegenwoordig wordt soms in ‘wild verband’ geplant. Sommigen vinden dat leuker staan, anderen bekijken het meer praktisch en maken gebruik van het feit dat kleinere rassen minder ruimte in beslag nemen dan grotere. Door ze afwisselend te planten ontstaat vanzelf een minder strak verband.
Winter is de beste tijd om fruitbomen te planten, mits het niet vriest. Vanaf half februari beginnen bomen met het vormen van nieuwe wortels. Gebruik paaltjes, bijvoorbeeld schrikdraadpaaltjes, een lang touw en een meetlint van minimaal 10 meter bij het uitzetten van het plantplan.
Na het uitzetten boor je met een grondboor (handboor of machineboor) de gaten voor de boompalen. De palen komen in verband met de meest voorkomende windrichting, aan de zuidwestkant van de bomen. De boomband waarmee de stammetjes aan de paal worden bevestigd kan straks namelijk wel ‘trekken’ maar niet ‘duwen’.
Spit nu bij iedere paal een gat van 40x40x4040 centimeter. Leg de boompjes op de juiste plaats en snoei ze eventueel nog iets terug. De takken kunnen worden ingekort tot drie à vier knopen. Hoe minder blad er het eerste jaar gevormd wordt, hoe beter. De boompjes hebben dan minder water nodig en zullen eerder aanslaan.
Voeg nu telkens één à anderhalve kilo kalk aan het bergje losse grond toe en schuif een beetje van het mengsel van grond en kalk terug in het gat. Zet vervolgens de jonge fruitboom er bovenop en controleer of het boompje op min of meer dezelfde diepte staat als op de kwekerij. Houd het boompje rechtop, vul het plantgat met het grond/kalkmengsel en ‘hussel’ tijdens het vullen telkens even met het stammetje zodat de grond zich tussen de wortels voegt. Mest of water toevoegen tijdens het planten is normaal gesproken niet nodig, doe dit alleen bij heel schrale of heel droge grond. Stamp na het planten de losse grond met de voet aan, zodat de wortels en met name de haarwortels goed contact met de aarde maken.
Bevestig boom en paal nu aan elkaar middels een ‘in een achtje’ gedraaid stuk boomband en een enkele normale spijker. Bescherm de jonge stam tenslotte met een stevige vraatbeschermer. Hazen en konijnen zijn gek op een sappig stukje bast, zeker in de winter. Wil je na het planten bemesten met bijvoorbeeld met ruwe stalmest? Zorg er dan voor dat de mest niet tegen de stammetjes aan komt te liggen.
Angela schrijft de tuinverhalen voor Landleven. Daardoor komt ze in de mooiste landelijke tuinen van Nederland. Overal neemt Angela wel ideeën mee die ze in haar eigen tuin wil toepassen. Dat is nog wel een project in ontwikkeling: rond haar woonboerderij verschijnen nu de eerste borders en ze is dit jaar enthousiast begonnen met een moestuin. Wat Angela nog mist aan kennis compenseert ze ruim met enthousiasme voor alles wat groeit en bloeit. Haar vingers zijn nog niet groen, maar zien wel regelmatig zwart van tuinaarde.